
Verboden bindingseisen
Het College van Burgemeester en Wethouders gemeente Woudenberg discrimineert woonwagenbewoners door o.a. verboden bindingseisen te stellen. Oordeelnummer: 2023-63
Verboden bindingseisen
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 8 juni 2023 (Oordeel 2023-63) een gezaghebbend oordeel geveld over het standplaatsenbeleid van de gemeente Woudenberg. In dit oordeel bevestigt het College dat het stellen van bindingseisen – zoals lokale woonduur of het verplicht wonen in familieverband – onverenigbaar is met het Beleidskader van BZK en de Wegwijzer van de VNG.
Wat betekent dit?
Gemeenten mogen woonwagenbewoners niet uitsluiten omdat zij geen binding hebben met de gemeente.
Het recht op een standplaats geldt ook voor woonwagenbewoners die afkomstig zijn uit andere gemeenten. Zij moeten een gelijke kans krijgen om binnen afzienbare tijd een standplaats te verkrijgen.
Het niet willen wonen in familieverband mag geen uitsluitingsgrond zijn. Hoewel het leven in familieverband een kenmerk is van de woonwagencultuur, is het geen voorwaarde om erkend te worden als woonwagenbewoner met behoefte aan een standplaats.
Juridische kern
In overwegingen 5.7 en 5.8 stelt het College vast dat:
Bindingseisen leiden tot verboden onderscheid op grond van ras.
Gemeenten moeten hun beleid zo inrichten dat woonwagenbewoners gelijke toegang hebben tot standplaatsen, ongeacht lokale binding of woonvorm.
De Rolleman benadrukt dat dit oordeel een sleutelzaak is voor de erkenning en bescherming van woonwagenbewoners. Het bevestigt dat discriminerende voorwaarden – zoals het eisen van lokale binding of familieverband – niet alleen onrechtvaardig zijn, maar ook juridisch verboden.
Wij roepen gemeenten en woningcorporaties op om hun beleid onmiddellijk in lijn te brengen met het oordeel van het College en het Beleidskader van BZK. Alleen zo kan er sprake zijn van een eerlijk, transparant en gelijkwaardig standplaatsenbeleid.
5.7 Voor wat betreft de door verweerder gestelde voorwaarde van binding met Woudenberg overweegt het College dat uit het Beleidskader van BZK en de Wegwijzer VNG volgt dat het woonwagenstandplaatsenbeleid landelijk gewenst beleid is, dat gemeenten moeten implementeren. Gemeenten mogen volgens de Wegwijzer VNG slechts in beperkte mate voorrang verlenen aan mensen met maatschappelijke en/of economische binding aan een woonplaats of gemeente (maximaal 50% van de toe te wijzen woningen).
Het bij voorrang toewijzen van woonruimte aan mensen met maatschappelijke en/of economische binding mag er bovendien niet toe leiden dat mensen die geen lokale binding hebben, geen kans meer hebben op woonruimte in een gemeente. Dit geldt naar het oordeel van het College nog meer bij woonwagenbewoners omdat het voor hen moeilijk is om een geschikte woonplek in Nederland te verkrijgen na het hanteren van een uitsterfbeleid door gemeenten.
Geïnteresseerde woonwagenbewoners uit andere gemeenten dan Woudenberg moeten een gelijke kans hebben om binnen afzienbare tijd een standplaats in de gemeente van verweerder te verkrijgen. Hierbij staat het hen vrij om aan verschillende gemeenten hun behoefte aan een standplaats kenbaar te maken, zodat zij hun kans op het verkrijgen van een standplaats kunnen vergroten.
Het College concludeert op grond van het voorgaande dat het stellen van bindingseisen ongeschikt is om een standplaatsenbeleid in overeenstemming met het Beleidskader van BZK en de Wegwijzer VNG te voeren (vgl. Rechtbank Noord-Nederland 15 december 2022, r.o. 4.7, ECLI:NL:RBNNE: 2022:4846).
College voor de Rechten van de Mens oordeel
Jurisprudentie Rechtspraak
