Gelijke tred om binnen afzienbare tijd in aanmerking                   te komen voor een Woonwagenstandplaats               

Wist je dat de wachttijd voor huisvesting van Woonwagenbewoners dient gelijke tred (Gelijke tempo) te houden met de wachttijd voor reguliere huisvesting ?

Nee? ... JAZEKER!


Het materiële gelijkheidsbeginsel vraagt om een gedifferentieerde behandeling van Woonwagenbewoners en reguliere woningzoekenden juist omdat de woonvorm van Woonwagenbewoners die onlosmakelijk verboden is met hun culturele identiteit, anders is dan die van reguliere woningzoekende. Deze gedifferentieerde behandeling leidt tot materiële gelijkheid en niet tot bevoordeling van Woonwagenbewoners, of tot benadeling van reguliere woningzoekenden. Differentiatie ziet op een verdelingsvraagstuk in situaties van schaarste bij de huisvesting. Voor beide groepen dient de behoefte in kaart te worden gebracht en dient er een gelijkwaardig aanbod te zijn.

Concreet betekent dit onder meer dat de Nederlandse staat bij een aantoonbare behoefte aan standplaatsen, voldoende standplaatsen moet faciliteren binnen afzienbare tijd(1) Op die wijze worden Woonwagenbewoners in staat gesteld hun 'mensenrecht' uit te oefenen.

(1) Als uitgangspunt is de wachttijd voor een standplaats ongeveer hetzelfde als de wachttijd voor een sociale huurwoning. Zie College voor de Rechten van de Mens oordeelnummer 2015-16, para. 4 en beoordeling ook oordeelnummer 2014-165 en 167, para. 3.19.

Het College voor de Rechten van de Mens heeft sinds 2006 diverse zaken behandeld waarin Woonwagenbewoners klagen over het beleid van hun Gemeente en Woningcorporatie door het gebrek aan voldoende standplaatsen als gevolg van dit beleid.

'6.10 Op grond van het bovenstaande concludeert het College dat verweerder niet voorziet in een zo gelijkwaardig mogelijk aanbod van standplaatsen voor woonwagenbewoners in vergelijking met het aanbod van sociale huurwoningen. Dit betekent dat verweerder de woonwagenbewoners anders behandelt dan anderen in een vergelijkbare situatie op grond van ras. Dit leidt tot het oordeel dat verweerder jegens verzoekers 2, 3 en 4 direct onderscheid op grond van ras maakt' BRON: College voor de Rechten van de Mens oordeelnummer: 2020:88 kantnummer 6.10

Het College heeft geoordeeld dat het discriminatieverbod met zich meebrengt dat woonwagenbewoners op gelijke voet met woningzoekende op de reguliere (sociale) woningmarkt behandeld moeten worden. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) (Juridisch bindend) volgt dat de culturele identiteit van woonwagenbewoners valt onder de bescherming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hieruit vloeit voort dat het wonen in een woonwagen op een standplaats in familieverband een beschermde woonvorm is die door de verdragsstaten voldoende effectief gefaciliteerd dient te worden(2)

(2) Zie onder andere College voor de Rechten van de Mens oordeelnummer: 2016-19

Woonwagenbewoners zijn jarenlang achtergesteld door afbouw- en uitsterfbeleid. Zolang die achterstand niet is ingelopen, kan er niet gesproken worden over een neutraal verdelingsvraagstuk in tijden van schaarste. Eerst moet er een inhaalslag plaatsvinden, pas daarna kan sprake zijn van een gelijkwaardig aanbod. Het gaat hier om het herstellen van mensenrechten, niet om het verdelen van tekorten.

Het wonen in een woonwagen op een standplaats in familieverband is een beschermde woonvorm onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Artikel 1 van de Grondwet en artikel 7a van de Algemene Wet Gelijke Behandeling verbieden discriminatie in huisvesting. Gemeenten en woningcorporaties zijn daarom verplicht beleid te voeren dat het woonwagenleven effectief faciliteert. Waar afbouw of bevriezing is gevoerd, moeten zij eerst extra standplaatsen realiseren om de historische achterstand op te heffen.

De Rechtbank Den Haag heeft op 29 mei 2024 geoordeeld - ECLI:NL:RBDHA:2024:7830 - dat de gemeente Den Haag in strijd handelt met het discriminatieverbod door het aantal standplaatsen niet uit te breiden. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld om binnen vijf jaar de wachttijd voor een standplaats vergelijkbaar te maken met die voor een grondgebonden sociale huurwoning. Dit betekent niet dat iedere woonwagenbewoner binnen vijf jaar een standplaats krijgt, maar wel dat het beleid zo moet worden aangepast dat de wachttijd voor een standplaats niet langer is dan die voor een sociale huurwoning.

De Nationale Ombudsman heeft bovendien benadrukt dat geld geen obstakel mag zijn voor het nakomen van mensenrechten. Gemeenten mogen zich niet verschuilen achter financiële of praktische uitdagingen. Het is de hoogste tijd dat er meer standplaatsen bijkomen en dat de historische achterstand wordt ingelopen. Daarbij moet de Rijksoverheid een regierol nemen: kennis verzamelen, gemeenten faciliteren en de situatie monitoren.

De boodschap is duidelijk: eerst rechtsherstel door een inhaalslag, daarna gelijkwaardigheid in wachttijden. Binnen vijf jaar moet de wachttijd voor een standplaats gelijk zijn aan die voor een sociale huurwoning. Mensenrechten zijn niet onderhandelbaar en mogen niet langer afhankelijk zijn van geld of excuses. Het tijdperk van uitsterfbeleid is voorbij.

Verboden bindingseisen

Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens op 8 juni 2023 (Oordeel 2023‑63) geoordeeld dat gemeenten woonwagenbewoners niet mogen uitsluiten door bindingseisen te stellen, zoals lokale woonduur of verplicht wonen in familieverband. Zulke voorwaarden leiden tot verboden onderscheid op grond van ras en zijn onverenigbaar met het Beleidskader van BZK en de Wegwijzer van de VNG.

Het recht op een standplaats geldt ook voor woonwagenbewoners die afkomstig zijn uit andere gemeenten. Zij moeten een gelijke kans krijgen om binnen afzienbare tijd een standplaats te verkrijgen. Het niet willen wonen in familieverband mag evenmin een uitsluitingsgrond zijn. Gemeenten moeten hun beleid onmiddellijk aanpassen om gelijke toegang tot standplaatsen te waarborgen.